Tussen 1987 en 1997 woonde ik met mijn ouders en broertje in Amsterdam Zuid. Mijn puberkamer op de zolderverdieping van het Berlageblok keek uit over het water, met daarachter de sportvelden van het Olympiaplein. In de jaren ’90 waren de enige lichtjes aan de horizon overvliegende vliegtuigen en het reuzenrad op het Stadionplein tijdens de kermis. Als ik nu mijn ouderlijk huis bezoek en uit het zolderraam kijk, zie ik een serieuze skyline; de Zuidas.
De Zuidas is een business district met metropolitaanse pretenties. Advocaten, accountants en consultants dromen er allemaal van om hun achternaam op de gevel te zien staan van zo’n fallisch kantoorgebouw. Op vrijdagavond tegen achten zijn alle lichten in de lege kantoren nog aan. Er schuift een schoonmaker langs een raam op de achtste verdieping. Het café beneden zit stampvol.
De invloed van de Zuidas reikt ver. Zuid is altijd al een chique deel van de stad geweest, maar sinds de bouw van de kantoortorens is de sfeer op straat mondainer geworden. De omgeving van mijn ouderlijk huis was ooit een middenstandsbuurt. Het blok bestond uit huurwoningen die bestemd waren voor onderwijzers. Aan de ene kant van het blok zat een melkboer en aan de andere kant het ‘allochtonenwinkeltje’, waar we pistachenootjes kochten en popcorn. Halverwege bevond zich een winkeltje met wol en fournituren. Nu vind je er een kliniek voor permanente ontharing, een interieurarchitect en een restaurant met designbankjes en olijfbomen op het terras. Om de hoek staat een schemerige benedenwoning van 75m2 te koop. De vraagprijs is een half miljoen.