Onlangs bezocht ik Suriname, een prachtig en veelzijdig land. Vooral mijn verblijf in het binnenland maakte grote indruk.
Patat
Bij Antjoni houdt de weg op. Hier stappen we over op een korjaal. Terwijl de bootsman de bagage inlaadt, wacht ik in de schaduw. Er komt een meisje naar me toe. Ze is een jaar of 10 en draagt een knalroze jurkje. Ze eet een lolly van dezelfde kleur. “Hoe heet je naam?” vraagt ze. Ik vertel haar mijn naam. Zij heet Alicia. Daarna fluistert ze iets onverstaanbaars. Ik buig me naar haar toe. “Patat,” hoor ik nu, “ik wil patat.” Ze kijkt er hongerig bij en likt nog eens aan haar lolly.
Beestjes
Toen ik gisteravond mijn tanden ging poetsen, sprongen er drie kakkerlakken uit mijn toilettas. Ik ben dol op beestjes, maar deze waren wel heel vrijpostig. Het toilethuisje is helemaal een dierentuin, met boomkikkers, padden en een monsterlijke reuzensprinkhaan. Het wordt hier zo donker dat je de melkweg kunt zien. Uit het bos klinken merkwaardige geluiden; een tondeuse, een wieltje dat gesmeerd moet worden, voetstappen in de sneeuw, maar dan keihard, de vliegende auto van the jetsons. Ik vind het eigenlijk wel fijn om niet te weten wat ik hoor. Zo stroomt je hoofd vanzelf wel leeg.
Alles stroomt
De mensen in het binnenland leven met de rivier. Aan de waterkant van de dorpen is het altijd druk. Een man staat tot zijn middel in het water en poetst zijn tanden. De vrouwen schrobben hun pannen, terwijl een jongetje zijn hengel uitwerpt. Op de rotsen ligt het wasgoed te drogen. Het voelt een beetje vreemd om zo door iemands badkamer te varen, maar privacy is hier iets subtieler dan bij ons. De rivier stroomt de hele dag langs, zonder begin en zonder eind. Alles komt vanzelf, maar het spoelt ook zo weer weg.