Achterhoek

AfbeeldingIk ging eens wandelen in de Achterhoek, van Winterswijk naar Lievelde om precies te zijn. Ik verheugde me op een eenzame middag waarop ik mijn hoofd leeg kon maken in een lieflijk coulisselandschap met oude boerderijtjes en een paard hier en daar. Even de batterij opladen op het platteland. Nadat ik met een dieselboemel op het station was gearriveerd, liep ik in eerste instantie de verkeerde kant op, waarbij ik tot de ontdekking kwam dat Winterswijk een tamelijk lelijke plaats is. Het staat vol met supermarkten, keukenshowrooms en flatjes met balkons van bruin glas. Het is me wel vaker opgevallen dat men in afgelegen agrarische kernen nauwelijks hecht aan sentimentele franje. Oude rommel wordt als het even kan opgeruimd om plaats te maken voor efficiëntere nieuwbouw. Het is de ‘niet lullen maar poetsen’ mentaliteit van arbeiders en boeren bij wie armoede en ploeteren nog vers in het collectieve geheugen liggen.

Toen ik de laatste rotonde van Winterswijk voorbij was, vond ik eindelijk het wandelpad dat ik zocht. Het voldeed aan mijn verwachtingen; een eikenlaan, een verlaten hoeve en herkauwende koeien in een onregelmatig verkavelde wei. Ik ging onder een boom zitten en at een boterham. Er fietsten twee pubers langs, druk in gesprek over iets dat ze vervelend vonden. Waarschijnlijk fietsten deze tieners elke dag tientallen kilometers tussen de middelbare school in Winterswijk en hun huis in een dorp verderop. Voor hen is het landschap geen bestemming, maar een barrière die genomen moet worden om van A naar B te komen.

Ik liep verder door een dennenbos met een statig landhuis. Vanuit de verte zwol een bromtoon aan. Een boer was zijn hooi aan het keren met een gevaarlijk uitziend husselmechanisme achter een grote tractor. De rest van de wandeling zou ik niet meer loskomen van het geluid van dieselmotoren. Blijkbaar was het een perfecte dag om te hooien, gieren en karren vol grond te verplaatsen. Ik moest regelmatig in de berm gaan staan om zo’n hobbelend gevaarte te  laten passeren. Er zaten doorgaans jonge jongens op met rode nekken en stekeltjeshaar. Sommigen zwaaiden even, zoals buschauffeurs elkaar groeten; de rechterhand vanuit de pols oprichtend. Vrouwen zag ik niet op het land, tractor rijden is blijkbaar nog echt een mannending.

Op het verlaten stationnetje van Lievelde was een man in blauwe overall de bankjes aan het soppen. Hij excuseerde zich dat de bankjes nat waren; het spinnenrag en de groene aanslag moesten verwijderd worden. Ik antwoorde dat ik het geen probleem vond om even te blijven staan. Ik leunde tegen de balustrade en bekeek de ruïne van een grote fabriek die naast het station stond. Alle ramen waren kapot en op de muren stond niet zo goed gelukte graffiti. Er stapten drie stoere jongens het perron op. Ze hadden een merkwaardig accent; het slepende Achterhoeks, gecombineerd met het staccato van Randstedelijke allochtonen. Ze gingen wiet halen in Zutphen.

Thuis in mijn kleine stadstuin vormt het achtergrondgeluid van auto’s en roepende jongens een geruststellend behang, terwijl vergelijkbaar rumoer op het platteland me irriteerde. Het feit dat er in de Achterhoek ook gewoon gewerkt en gepuberd wordt strookt blijkbaar niet met mijn romantische verwachtingen. Dat doet mij denken aan Marie Antoinette, de vrouw van Louis XVI. Zij liet in 1783 een arcadisch plattelandsdecor aanleggen in een hoekje van de paleistuinen in Versailles, compleet met boerderijtjes, koeien en blozende herderinnetjes. Daar kon ze ongestoord van het landleven genieten, zonder stank en herrie.