Dit is niet het mooiste stukje Arnhem, hier aan het Kleine Oord. De straat wordt geflankeerd door sociale woningbouw uit de jaren ’80 met kozijnen in typische corporatiekleurstelling. Daarnaast de achterkant van een parkeergarage en een kantoorgebouw met gewassen grint op de gevel. Aan het begin van het Kleine Oord ligt een bussluis, aan het einde een bouwplaats met een grote hijskraan. Hoewel het niet echt bruisend is te noemen, is het wel een levendig stukje stad. Er komen de hele dag mensen langs. De stad beweegt zich in een trager tempo door de eeuwen heen.
Op de hoek met de Kortestraat stond 5 jaar geleden nog een kerkgebouw, de Bartokzaal. In 2008 is het gesloopt om ruimte te maken voor een hoogwaardig woonwinkelkwartier. Wegens financiële perikelen laat het woonwinkelkwartier nog even op zich wachten. Op het braakliggende terrein is voor de tussentijd een heidetuin aangelegd. Het is een gazon met compacte eivormige glooiingen waarop heideplantjes zijn aangeplant. Hier en daar staat een grove den of een berk, voorzien van drainagepijpen en een netje met pinda’s voor de vogels. Langs de rand liggen boomstammen om op te zitten. Harro de Jong, de landschapsarchitect die de heidetuin heeft ontworpen wilde de mensen in de stad een voorproefje geven van de Veluwe die een paar kilometer verderop begint. De Veluwe is grotendeels bedekt met bos, maar staat vooral bekend om de uitgestrekte heidevelden. De hei is het resultaat van eeuwenlange overbegrazing. Alles wat mals was werd opgegeten door de schapen van de boeren uit de omgeving. Het enige wat overbleef waren de heidestruikjes, want dat lusten schapen niet. Jonge boompjes kregen de kans niet om uit te groeien tot bos. Hier op de hoek van het Kleine Oord en de Kortestraat krijgt het geplande woonwinkelkwartier voorlopig de kans niet om gebouwd te worden, met de heidetuin als resultaat. De crisis als overbegrazing.
De bouwplaats aan het einde van het Kleine Oord ligt op een plek die ook lange tijd open ruimte was. Er stonden fietsen en auto’s geparkeerd op vlekkerig asfalt met onkruid langs de randen. Voordat de bouw begon is er archeologisch onderzoek gedaan. De archeologen schraapten als geduldige mollen laagje voor laagje de bodem af en zeefden de grond op zoek naar scherven en botjes uit een ver verleden. Ze stuitten op de resten van middeleeuwse kelders. Toen de mollen waren vertrokken kwamen de bevers. De bevers voerden gigantische hoeveelheden bouwmateriaal aan en stapelden die hoger en hoger op, tot er niemand meer door kon. Terwijl de burcht steeds concretere vormen aanneemt, blokkeert deze beverdam nog steeds de stroom van passanten. Met enige regelmaat lopen er mensen het steegje naast de bouwplaats in om na enkele ogenblikken alweer op hun schreden terug te keren. Vervolgens moeten ze een heel eind omlopen om te komen waar ze willen zijn. Sommige mensen krijgen bij voorbaat al dorst van de omweg en besluiten iets te nuttigen in de bruine kroeg die strategisch gelegen is op de hoek van het doodlopende steegje. De beverdam als kroegenfuik.
In de hoek van de parkeergarage en het kantoorgebouw staat een groep pubers, een stuk of tien. Ze dragen zwarte jassen, roken en maken herrie. De ene steekt een rotje af. De knal weerklinkt lekker hard tegen de kale wand. De ander vraagt: ‘Wat doen we als de politie komt?’ Ze huppen onrustig rond, klaar om op te vliegen als een zwerm kauwtjes.
Op het dak van de parkeergarage was vorige zomer een loungetuin ingericht, als een epifyt op een woudreus. Een epifyt is een plant die bovenop een andere plant groeit, een orchidee, een bromelia of een varen. De gastheer heeft geen last van de epifyt. Het is een vreedzame co-existentie. Epifyten trekken bijzonder kleurrijke vogels en insecten aan, zoals boomkikkers en kolibries. Ook de daktuin op de garage werd gefrequenteerd door Arnhemmers van het kleurrijkere soort. Winkelend publiek dat beladen met volle plastic tassen de auto kwam ophalen, kon in de lift zomaar geconfronteerd worden met Johnny de Boomkicker, gekleed in okergele drollenvanger en geruite spencer. Van achter zijn volle baard en groot uitgevallen brilmontuur lachte hij hen schaamteloos toe.
Het hoge appartementengebouw uit de jaren 80 heeft wel wat weg van een dicht beplant sparrenbosje. Van buitenaf lijkt het sparrenbosje een ondoordringbaar donker blok, maar tussen de stammen en twijgen zitten allerlei dieren verscholen. Spitsmuizen, een ree, misschien wel een hele zwijnenfamilie. Ook achter de massieve gevelwand van het appartementencomplex zijn talloze huishoudens gevestigd, waarvan je maar weinig merkt op het eerste gezicht. Het oudere deel van de stad lijkt meer op een climaxbos. Een climaxbos is op het hoogtepunt van zijn ecologische ontwikkeling en heeft de grootste biodiversiteit. Achter de heidetuin is een stukje climaxstad te zien. Er staan hier hele oude huizen, sommigen zijn meer dan 500 jaar oud. Hun bakstenen zijn verweerd als de schors van een Wodanseik. In elke krocht en elke kier zit leven en geschiedenis. Muizen en zilvervisjes, monniken en mental coaches.
Ondertussen loopt er op de Veluwe een eenzame stadsbewoner. Weg van de drukte ordent hij zijn gedachten. Die oude beuken, merkt hij op, lijken wel op de pilaren van een kathedraal en deze colonne mieren doet denken aan de A12 tijdens de ochtendspits. Het grote verschil: mieren staan nooit in de file.